Er is sprake van een 'ernstig gewetensbezwaar' als een werknemer een onoverkomelijk bezwaar heeft tegen de taak die hij van zijn werkgever moet uitvoeren. Hieraan kunnen religieuze overwegingen, maatschappelijk erkende ethische en politieke motieven ten grondslag liggen. Voorbeelden daarvan zijn: het drukken en verspreiden van uitgaven met een onzedelijk of kwetsbaar karakter, de aanleg van wegen door natuurgebieden, het verzekeren van bontjassen, het meewerken aan de bouw van een kerncentrale, de ambtenaar van de burgerlijke stand die geen homohuwelijk wil sluiten, de verpleegkundige die niet bij euthanasie of abortus wil assisteren, de verzorger die vanuit geloofsovertuiging geen mannen wil wassen.
Als een werknemer zijn werk weigert zónder een (voldoende) ernstig gewetensbezwaar kan er sprake kan zijn van verwijtbaar gedrag van de werknemer, namelijk 'werkweigering'. Is er sprake van verwijtbaar gedrag aan de kant van de werknemer, dan kan dat aanleiding geven tot ontbinding wegens verwijtbaar handelen of nalaten.
Van een werkgever wordt verwacht dat hij tot op zekere hoogte rekening houdt met gewetensbezwaren van werknemers. Zo moet de werkgever nagaan of het mogelijk is om de werkzaamheden zo in te richten en/of het werk van de betreffende werknemer zo aan te passen dat daarbij rekening gehouden wordt met het gewetensbezwaar. De werknemer kan dan zijn werk in 'aangepaste vorm' verrichten, zonder de taken en/of handelingen waartegen een gewetensbezwaar bestaat.
Is het niet mogelijk om de werkzaamheden anders in te richten of het werk van de werknemer aan te passen, dan moet de werkgever bezien of het mogelijk is om de werknemer te herplaatsen binnen de organisatie. Eventueel met behulp van scholing. Pas als al deze mogelijkheden geen oplossing bieden, kan ontslag aan de orde zijn.