De in 1930 na eindeloze discussies in werking getreden Ziektewet was het sluitstuk van een reeks socialeverzekeringswetten waarvan de Ongevallenwet uit 1901 de eerste was. Voortaan kregen werknemers bij ziekte 80% van het dagloon doorbetaald gedurende maximaal 6 maanden. De wachttijd was 2 dagen, de uitvoering lag in de handen van werkgevers en werknemers. In 1994 werd de wachttijd uitgebreid naar 2 weken voor kleine bedrijven en 6 weken voor grote bedrijven.
Met de invoering in 1996 van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Wulbz) veranderde de Ziektewet ingrijpend van karakter. Werkgevers werden verplicht hun zieke werknemer 52 weken door te betalen, wat een privatisering van de Ziektewet betekende. Deze loondoorbetalingsverplichting werd vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Uiteraard konden werkgevers dit risico afdekken door een verzekering af te sluiten. Verplicht was dit niet, bedrijven konden ook besluiten dit risico zelf te dragen. ‘In feite werd de Ziektewet toen afgeschaft’, zegt Van Deursen. ‘Vanaf die tijd heeft de Ziektewet alleen nog een vangnetfunctie voor specifieke groepen, die we ook wel aanduiden als vangnetters: WW’ers, mensen met een aflopend arbeidscontract, uitzendkrachten, mensen die met een no-riskpolis werken en vrouwen die door zwangerschap of bevalling ziek worden. Het invoeren van de loondoorbetalingsverplichting had tot doel om werkgevers te prikkelen het ziekteverzuim terug te dringen en daarmee ook het aantal aanvragen voor wat toen nog de WAO was. Dat lukte pas echt nadat in 2002 de Wet verbetering poortwachter (WVP) was ingevoerd en in 2004 met de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (VLZ) de wachttijd met nog een jaar werd verlengd tot in totaal 2 jaar.’
Terugblikkend beschouwt Van Deursen de Wet verbetering poortwachter als een van de beste maatregelen om de instroom in de WAO/WIA vanuit de Ziektewet in te perken. Die wet verlangt van werkgevers tijdige inspanningen voor de re-integratie van hun zieke werknemers. Er is in vastgelegd welke stappen werkgevers moeten nemen, zoals het opstellen van een plan van aanpak en tussenevaluaties. Als ze er niet in slagen om hun zieke werknemer in hun eigen bedrijf te re-integreren, moeten ze tijdig een traject richting een nieuwe werkgever inzetten, wat ook wel het tweede spoor wordt genoemd. Bij aanvraag van een WIA-uitkering controleert UWV eerst of de werkgever heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen. ‘Dankzij de WVP daalde de instroom in de WAO van ruim 100.000 in 2001 naar 66.000 in 2004. De verlenging van de wachttijd zorgde er nog eens voor dat het aantal aanvragen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering halveerde in 2006. Van Deursen: ‘Prima wetten dus. De WVP legt de werkgever verplichtingen op en een ‘sanctie’ als hij zich onvoldoende aan die verplichtingen houdt. De sanctie, een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting, is een stok achter de deur om de re-integratie serieus op te pakken.’
Van Deursen deed ook onderzoek naar het effect van het zogeheten hybride stelsel op de WIA-instroom en -uitstroom. Sinds de invoering daarvan in 2007 hebben werkgevers de keuze om zich publiek te verzekeren, dat wil zeggen via UWV, of om eigenrisicodrager te worden, met daaraan gekoppeld de mogelijkheid om zich via een private verzekeraar voor hun WIA/WGA-lasten te verzekeren. ‘UWV moet daarvoor wel een hele administratie bijhouden en dat brengt extra kosten met zich mee’, legt Van Deursen uit. Het hybride stelsel is ingevoerd als een prikkel om het aantal mensen dat een WIA-uitkering aanvraagt verder te verlagen en om ervoor te zorgen dat meer mensen vanuit de WIA weer aan het werk gaan. Met als achterliggende gedachte dat private partijen als verzekeraars misschien betere re-integratieresultaten behalen. Dit blijkt echter niet of nauwelijks het geval te zijn.’
De VLZ en WVP zorgden ervoor dat er minder ‘gewone’ werknemers in de WIA terechtkwamen, maar hadden voor vangnetters niet het beoogde effect. Uit onderzoek bleek dat de helft van de WIA-instroom terug te voeren was op vangnetters. De invoering in 2013 van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Bezava) ook wel de wet Modernisering Ziektewet genoemd, had vooral tot doel om het beroep van vangnetters op de Ziektewet en de WIA te verminderen. UWV moet na 1 jaar ziekte met een sociaal-medische beoordeling vaststellen of een vangnetter mogelijkheden heeft om weer aan het werk te gaan. Bij zieke werknemers vindt zo’n beoordeling pas na 2 jaar plaats. Hoewel deze maatregel zeker effect sorteert, blijft de instroom vanuit de Ziektewet in de WIA hoog. Van Deursen: ‘De meeste mensen die de Ziektewet instromen, zijn en blijven lastig te re-integreren; het zijn vaak mensen met een wat grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Bovendien heeft UWV weinig mogelijkheden om deze groep goed te begeleiden. Het gaat om mensen zonder werkgever, waardoor het extra lastig is een werkplek voor ze te vinden. Daar valt helaas niet zo veel aan te veranderen.’