Voor het begrip ‘krapte op de arbeidsmarkt’ zijn diverse definities in omloop, maar in de meest gebruikte gaat het om de verhouding tussen het aantal werkzoekenden en het aantal openstaande vacatures. Op elke 100 werkzoekenden zijn er nu 126 vacatures.

Krapte op de arbeidsmarkt heeft ook een kwalitatief aspect: het type arbeidskrachten dat wordt gezocht in relatie tot de banen die worden aangeboden. Daar zit altijd een zekere mismatch: een student die een bijbaantje zoekt, past immers niet op een vacature voor een fulltime software-programmeur. ‘Dat soort frictiekrapte is gebruikelijk’, weet Van Mulligen.

Voor de uitzonderlijke situatie van nu wijst de hoofdeconoom van het CBS drie oorzaken aan. De eerste en doorgaans meest dominante is de conjunctuur. Die vertoont per definitie een op en neergaande lijn, de arbeidsmarkt volgt die beweging. ‘Als er recessie is, zijn er minder vacatures en meer werklozen. Groeit de economie, dan ontstaat er krapte op de arbeidsmarkt. Daar zitten wat verschillen in qua duur en intensiteit, zoals tijdens de crisis in 2008-2009, maar de beweging op zich is normaal.’

Sinds dit voorjaar groeit de economie als kool. Dat is de overeenkomst met de laatste keer dat de arbeidsmarkt een vergelijkbare krapte kende. ‘In de kwart eeuw na de Tweede Wereldoorlog was er in heel West-Europa een ongekende economische groei. De werkloosheid ging richting nul. De oliecrisis in 1973 maakte daar een einde aan.’

Tweede oorzaak is de vergrijzing. ‘Die is sinds een jaar of tien een structurele factor. Vergrijzing speelde jarenlang geen rol. Bij de invoering van de AOW, in 1957, stonden er tegenover elke 65-plusser zeven mensen in de werkzame leeftijd. Nu zijn dat er nog maar drie. We hebben te maken met een enorme pensioneringsgolf en die houdt nog wel tot 2040 aan. Tegen die tijd is het aantal werkenden dat tegenover elke gepensioneerde staat zelfs gedaald tot twee. Die uit het lood geslagen verhouding betekent dat de lasten van de verzorgingsstaat op de schouders van steeds minder mensen terechtkomen.’

Daar is begin vorig jaar een derde oorzaak bij gekomen: de coronacrisis. Aanvankelijk zorgde die voor een vermindering van de krapte. ‘Veel mensen verloren hun baan, het aantal vacatures daalde hard.’

Na die eerste klap begon het tij te keren. Zo kwam de arbeidsmigratie vrijwel stil te liggen. Arbeidskrachten uit vooral Midden-Europa keerden bij gebrek aan werk naar hun vaderland terug en anderen die voor werk wilden komen, zagen daarvan af. Daarnaast werden reisbewegingen ontmoedigd en gingen sommige grenzen zelfs tijdelijk dicht. Gevolg: openstaande vacatures.

Ook de steunmaatregelen van de overheid, waaronder de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), hebben een duit in het zakje gedaan, meent Van Mulligen. ‘Het aantal faillissementen is vanaf begin 2020 gedaald. Bedrijven die onder normale omstandigheden misschien failliet zouden zijn gegaan, bleven nu overeind. Mensen bleven zitten in banen waar ze anders uitgestroomd zouden zijn, waarna ze op zoek zouden zijn gegaan naar ander werk. Die dynamiek is door de steunmaat-regelen onderdrukt. Zo hebben ze kunst-matig bijgedragen aan een vergroting van de krapte op de arbeidsmarkt.’

Of de overheid de maatregelen dan maar niet had moeten nemen, vindt Van Mulligen een lastig te beantwoorden vraag. ‘Als de regering niets had gedaan, zouden er nu veel bedrijven zijn omgevallen die in principe gezond waren. In 2008-2009 is geen steunbeleid gevoerd. Die crisis heeft tot veel faillissementen en een hoge werkloosheid geleid en volgens sommigen heeft het overheidsbeleid de crisis onnodig verlengd. Die fout wilde men nu niet maken.