Het onderzoek bestaat uit twee delen: een literatuuronderzoek naar wat er bekend is, en een kwantitatief onderzoek naar de achtergronden van de verschillen tussen de arbeidsmarktregio’s. In het kwantitatieve deel is de ontwikkeling in de arbeidsmarktregio’s afgezet tegen de landelijke ontwikkeling.

  • De arbeidsmarktregio’s groeien naar elkaar toe. In arbeidsmarktregio’s die in de uitgangssituatie (2015) een relatief laag percentage werkenden hadden, groeit het aandeel werkenden sneller dan in de arbeidsmarktregio’s die in de uitgangssituatie een relatief hoog percentage werkenden kenden.
  • De verschillen tussen de arbeidsmarktregio’s wat betreft de groei van het aandeel werkenden kunnen grotendeels verklaard worden door verschillen in de uitgangssituatie (2015), en in het tempo waarin en de wijze waarop de Participatiewet wordt geïmplementeerd.
  • Regionale beleidskeuzes bepalen in belangrijke mate waarom er arbeidsmarktregio’s zijn met een opvallende ontwikkeling.

Het rapport doet geen uitspraak over de vraag welke regio’s het goed of slecht doen met betrekking tot het realiseren van de banenafspraak. Het rapport beschrijft alleen de uitwerking van gemaakte regionale keuzes op de ontwikkeling van het aantal werkenden in de regio. Gemaakte keuzes bij de implementatie van de Participatiewet kunnen heel verklaarbaar zijn in de lokale context van de arbeidsmarktregio.