Onderzoeksbureaus SEOR en Verwey-Jonker komen tot de conclusie dat het experiment (de randomisatie) goed is uitgevoerd en dat er voldoende basis is om hiermee de effecten van dienstverlening te bepalen. Deze conclusie is gebaseerd op de vergelijkbaarheid van de experiment- en controlegroep, het relatief beperkte aantal zelfmelders en voldoende contrast in de inzet van dienstverlening tussen de experiment- en controlegroep. Voor de effectevaluatie wordt een experiment uitgevoerd met drie groepen: 1) Een experimentgroep met extra ruimte voor dienstverlening, 2) Een reguliere groep met basale dienstverlening en 3) een controlegroep die geen dienstverlening ontvangt, tenzij de deelnemers daar om verzoeken. De drie groepen bestaan elk uit ruim 6.000 cliënten. Omdat de doelgroep gemiddeld genomen een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft, worden cliënten gedurende 3 jaar gevolgd. Dat betekent dat het experiment in het voorjaar van 2024 wordt afgerond.

Qua arbeidsmarktpositie constateren de onderzoekers dat 90% van de mensen met een WGA-uitkering geen betaald werk heeft en dat 40% ook geen betaald werk meer verwacht te zullen vinden. 60% van de WGA’ers zonder (volledige) baan heeft ook niet naar betaald werk gezocht. De belangrijkste reden die zij hiervoor aangeven, is dat zij nog niet in staat zijn om te gaan werken. Lichamelijke en psychische gezondheid zijn de belangrijkste ervaren belemmeringen hierbij. Vooral degenen in de 35 80% arbeidsongeschikte groep (zonder volledige baan) hebben de intentie om de komende periode (ander) werk te gaan zoeken (ongeveer de helft). Dit geldt in veel mindere mate voor de 80-100% arbeidsongeschikte groep (een vijfde heeft de intentie om ander werk te gaan zoeken). WGA’ers hebben over het algemeen weinig vertrouwen in hun eigen effectiviteit wanneer het gaat om het vinden van ander werk. 60% van de WGA’ers zou een opleiding/cursus willen doen om de kans op werk te vergroten. 40% van de WGA’ers geeft het eigen leven een onvoldoende, gemiddeld is dit een 5,7.

Wat betreft de begeleiding geldt dat oriëntatie- en monitorgesprekken bij nagenoeg alle WGA’ers worden ingezet. De groep die deze gesprekken krijgt, verschilt daarom weinig van de totale groep. De overige gesprekken, de trajecten en de instrumenten worden wel bij meer specifieke groepen ingezet. Vaak zijn de mensen die deze soorten dienstverlening krijgen jonger, middelbaar (bijvoorbeeld in geval van scholing) of hoger (bijvoorbeeld bij werkfit maken) opgeleid, en ze hebben vaker de positie WGA 35 80 bij de start van de uitkering. Bij modulaire trajecten zijn de deelnemers juist vaker lager opgeleid, vaker bij de start van de uitkering in de positie WGA 80 100, en ze hebben vaker meerdere diagnoses.

Qua voorlopige resultaten vinden de onderzoekers op basis van het experiment (nog) geen statistisch significante effecten. Wel zien ze mogelijk een begin van een effect op het aandeel personen dat aan het werk gaat in een baan van 12 uur per week of meer. Na ongeveer 8 maanden beginnen de aandelen in de experiment- en controlegroep uit elkaar te lopen. Het effect na een jaar is 1,2 procentpunten (van 5,1% naar 6,3%). Dit effect is niet significant, maar komt wel in de buurt van 10%‑significantie. Eind 2022 komt een tweede tussenevaluatie, waarin iedereen minimaal een jaar gevolgd kan worden. De eindrapportage is eind 2024. Hierin kan iedereen minimaal 3 jaar gevolgd worden. Hierin worden dan ook de effecten op stappen richting werk (zoals werkzoekgedrag), (beleving van) gezondheid en welbevinden, en klanttevredenheid onderzocht.

Tegelijk met deze eerste voortgangsrapportage van de effectevaluatie van de WGA‑dienstverlening is de midterm review WGA‑dienstverlening verschenen. Deze toont de stappen die UWV sinds 2017 heeft gezet om zijn WGA‑dienstverlening verder te ontwikkelen en de opbrengsten daarvan tot nu toe.