- Re-integratiedienstverlening heeft een significant positief effect op arbeidsparticipatie van WGA-gerechtigden.
- Cliënten die reguliere of intensieve dienstverlening ontvangen, hervatten vaker in werk en zijn vaker aan het werk dan de controlegroep zonder dienstverlening.
- Vertrouwen in eigen kunnen (self-efficacy) en ervaren sociale invloed zijn belangrijke mediatoren bij werkhervatting.
- Dienstverlening is effectiever wanneer cliënten meer inzicht hebben in competentie-passend werk.
- Het onderzoek toont geen significant verschil tussen intensieve en reguliere dienstverlening, waarbij het beperkte verschil in aantal contactmomenten een mogelijke verklaring is.
Tot 2019 ontbrak wetenschappelijk bewijs voor de causale bijdrage van re-integratiedienstverlening aan arbeidsparticipatie van WGA-gerechtigden. Daarom startte UWV in oktober 2019 een grootschalig effectonderzoek. Het onderzoek toont aan dat cliënten die reguliere of intensieve dienstverlening ontvangen, significant vaker werk hervatten en vaker aan het werk zijn dan cliënten in de controlegroep zonder dienstverlening. Het onderzoek laat geen significant verschil zien tussen intensieve en reguliere dienstverlening. Hierbij moet worden opgemerkt dat het verschil in aantal contactmomenten tussen beide interventies beperkt was, waardoor een effect lastig aantoonbaar is.
Niet iedereen slaagt erin binnen drie jaar het werk te hervatten en dit is deels afhankelijk van de bereidheid van werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Mensen die er nog niet in zijn geslaagd om betaald werk te vinden kunnen wel stappen zetten richting werk. Het onderzoek laat zien dat door de re-integratiedienstverlening, mensen meer stappen richting werk maken. De groep met intensieve dienstverlening maakt meer stappen richting werk dan mensen in de groep met reguliere dienstverlening die op hun beurt weer meer stappen maken dan mensen in de controlegroep.
De belangrijkste inzichten uit het effectonderzoek:
- Cliënten met een hoge intentie om op korte termijn werk te zoeken, slagen er vaker in om aan het werk te gaan. Dit geldt ongeacht de dienstverlening die zij ontvangen.
- Bij cliënten met een lagere intentie tot werkzoeken is er wel een verschil: degenen die intensieve dienstverlening ontvangen, vinden relatief vaker werk dan cliënten zonder dienstverlening.
- Vertrouwen in het vinden van werk (self-efficacy) en financiële vooruitgang spelen een belangrijke rol bij werkhervatting. Cliënten die intensieve dienstverlening ontvangen, rapporteren een groter vertrouwen in hun eigen vermogen om werk te vinden dan cliënten zonder dienstverlening. Deze toegenomen self-efficacy verklaart deels waarom cliënten met intensieve dienstverlening vaker werk vinden.
- Daarnaast speelt ervaren sociale invloed een rol als mediator. Cliënten die intensieve dienstverlening ontvangen, ervaren meer sociale invloed. Dit verklaart deels waarom zij vaker werk vinden. Mogelijk hangt dit samen met de (normerende) druk vanuit de dienstverlening, hoewel respondenten niet specifiek naar sociale invloed vanuit de dienstverlening zijn gevraagd.
- Over de gehele (deel)populatie die zich na drie jaar nog in de WGA bevindt, is na drie jaar een afname zichtbaar van eigenwaarde, sociale invloed, intentie om werk te zoeken en intrinsieke motivatie. Deze longitudinale veranderingen zijn niet gerelateerd aan de ontvangen dienstverlening.
- De dienstverlening is effectiever wanneer cliënten meer inzicht hebben in welk werk passend is bij hun competenties. Hoewel cliënten over tijd meer inzicht ontwikkelen in passend werk, is dit effect niet gerelateerd aan de dienstverlening. Het geldt voor alle WGA-gerechtigden.