Regelmatig duikt het beeld op dat Oost-Europese arbeidsmigranten onevenredig gebruikmaken van de sociale zekerheid. Oost-Europese arbeidsmigranten werken vaak in precaire arbeid met onzekere contracten en raken daardoor veel vaker werkloos dan Nederlandse werknemers. In dit artikel is gekeken naar hun totale uitkeringsbeslag, vergeleken met dat van Nederlandse werknemers. Dat gebeurt door de omvang van de instroom te combineren met het verblijf in de uitkering en de hoogte van de uitkering.
- De relatief grotere instroom in de WW van Oost-Europese arbeidsmigranten, 14,7% tegenover 5,5% voor Nederlandse werknemers, vergroot het totale uitkeringsbeslag.
- De relatief kortere verblijfsduur en de relatief lagere uitkeringshoogte van Oost-Europese arbeidsmigranten verminderen het totale uitkeringsbeslag. Gemiddeld ontvangen Oost-Europeanen gedurende 151 dagen (5 maanden) een WW-uitkering, Nederlandse uitkeringsgerechtigden gemiddeld 289 dagen (9,5 maand). Het bruto dagloon waarop de WW-uitkering wordt berekend, is voor Oost-Europese werknemers gemiddeld € 74,35 en voor Nederlandse gemiddeld € 97,97.
- De combinatie van deze factoren maakt dat het gemiddeld uitkeringsbeslag van Oost-Europese arbeidsmigranten lager is dan dat van de meeste andere migrantengroepen, maar iets hoger is dan het gemiddelde uitkeringsbeslag van Nederlandse werknemers.
- Door de huidige coronacrisis zijn veel Oost-Europese arbeidsmigranten overijld teruggekeerd naar hun thuisland. Dit kan ertoe leiden dat ze geen aanspraak op een WW-uitkering kunnen maken. Over de (structurele) effecten van de coronacrisis op de arbeidsmarkt en de arbeidsmarktpositie van Oost-Europese arbeidsmigranten kunnen we op dit moment geen uitspraak doen.