Mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt (werkenden met een laag opleidingsniveau en langdurig werklozen) kampen niet alleen met het ontbreken van baanvaardigheden; ze hebben ook moeite om hun thuissituatie, hun gezondheid en hun financiën op orde te houden, dikwijls ook door fysieke en mentale beperkingen. Deze essaybundel is een gezamenlijk product van de partners in het kennispartnerberaad van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Vooral de bijdragen van Johan Polder van RIVM en die van Cok Vrooman, Edith Josten en Patricia van Echtelt van SCP besteden veel aandacht aan de omvang van en de consequenties van deze problemen. Beide essays pleiten voor een breed begrip van menselijk kapitaal dat bepalend is voor succes op verschillende leefterreinen, waarvan de arbeidsmarkt er één is. Vrooman et al. stellen in dit verband dan ook dat scholing nodig maar niet genoeg is om de arbeidsmarktpositie van laagopgeleiden te versterken.
Katinka Van Brakel en Cora van Horssen van UWV benoemen in hun essay vooral de kansen voor laagopgeleiden. Zij laten zien dat veel laag opgeleiden wel degelijk aan het werk zijn en dat een deel van de laagopgeleiden ook na een periode van werkloosheid of (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid weer aan het werk komt.
In het essay van Roland Blonk van TNO staat de uitvoering van re-integratiebeleid voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt centraal. Hierbij valt volgens Blonk nog een wereld te winnen, vooral als het gaat om veel betere toepassing van kennis over het begeleiden van mensen naar werk.
Jonneke Bolhaar en Patrick Koot van het CPB laten diverse instrumenten de revue Passeren, met als focus meer werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Zij laten zien dat het bruto minimumloon (WML) voor volwassenen in Nederland hoog is in internationaal perspectief; zij beargumenteren daarbij ook dat een verlaging van het WML voor volwassenen extra werkgelegenheid kan genereren. Andere instrumenten die de werkgelegenheid aan de onderkant kunnen stimuleren zijn loonkostensubsidies, loondispensaties en premieverlagingen ter hoogte van het WML. Dit laatste gebeurt bijvoorbeeld in Frankrijk, zoals Pierre Koning, Els Vogels en Matthijs de Lange van het ministerie van SZW vaststellen in hun bijdrage die de onderkant van de arbeidsmarkt internationaal vergelijkt. Die vergelijking levert interessante input op om tot een zo optimaal mogelijke beleidsmix van generiek en specifiek beleid voor de onderkant van de arbeidsmarkt te komen.
Tot slot brengen Pierre Koning en Els Vogels in het laatste essay ‘Synthese’ enkele rode draden uit alle bijdragen samen. Het is duidelijk dat we als samenleving voor belangrijke vragen staan. Nu dit deel van de arbeidsmarkt minder en minder vast werk lijkt te bieden, wie en wat helpt dan nog om de mensen aan de onderkant structuur te bieden en mogelijkheden om hun leefsituatie en maatschappelijke positie te verbeteren?