In het rapport ligt de focus op de groep werknemers met een tijdelijk dienstverband (een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd). Wat zijn de kenmerken van deze groep, hoe gaan zij om met het risico van ziekte, in hoeverre is hun gezondheid bepalend geweest voor de keuze van het type dienstverband en hoe gaan werkgevers en arbodiensten om met ziekteverzuim van deze werknemers tijdens en na beëindiging van de aanstelling of opdracht?
De term ‘overige flexwerkers’ volgt vermoedelijk uit een indeling die het CBS ooit hanteerde bij het opdelen van de flexwerkers in Nederland: uitzendkrachten, oproepkrachten en overige flexwerkers in Nederland. Dit rapport laat zien dat de overige flexwerkers een diverse groep zijn en dat zij zich wat levensloopkenmerken aan de randen van de arbeidsmarkt bevinden. De groep overige flexwerkers heeft gemiddeld een relatief laag ziekteverzuimpercentage (4,1%) en lijkt daarmee op de uitzendkrachten (4,5%). Geconcludeerd wordt dat er mogelijk sprake is van een continue groei van de groep overige flexwerkers van ongeveer 1 miljoen op dit moment naar meer dan 1,3 miljoen in 2015.
Dit subsidieonderzoek (looptijd: 2006-2008) komt voort uit de subsidieronde 2006. Het is uitgevoerd door TNO Kwaliteit van Leven, met subsidie van UWV. Over hetzelfde onderwerp verscheen eerder Kennismemo 08/19 Wie zijn de overige flexwerkers.