4,0 miljoen mensen hadden in januari 2020 om uiteenlopende redenen geen betaald werk. Naast werklozen ging het om 3,7 miljoen mensen die niet recent hebben gezocht en/of niet direct voor werk beschikbaar waren. Zij worden niet tot de beroepsbevolking gerekend. Hun aantal is in de laatste drie maanden gelijk gebleven.

Om de conjuncturele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in verschillende landen te kunnen vergelijken, wordt vaak gebruikgemaakt van de werkloosheidsindicator van de International Labour Organization (ILO). Volgens deze indicator worden mensen van 15 tot 75 jaar zonder betaald werk die hier recent naar hebben gezocht en direct beschikbaar zijn met ‘werkloos’ aangeduid.

In januari van dit jaar waren er 284 duizend werklozen. Voor het eerst sinds 2003, het eerste jaar waarvoor maandcijfers beschikbaar zijn, ligt dat aantal onder de 300 duizend. Het vorig laagterecord op basis van maandcijfers werd in april 2019 bereikt. Daarna nam de werkloosheid licht toe en daalde in december en januari weer. Als percentage van de beroepsbevolking was de werkloosheid met 3,0 ook niet eerder zo laag sinds er maandcijfers worden samengesteld.

UWV verstrekte eind januari 241 duizend lopende WW-uitkeringen. Dat zijn er 37,6 duizend minder dan een jaar eerder (-13,5 procent). Vergeleken met een maand eerder nam het aantal WW-uitkeringen toe met 18 duizend (+8,1 procent). Een toename van het aantal WW-uitkeringen in januari is een jaarlijks terugkerend seizoenspatroon. Zo lopen aan het begin van het jaar veel contracten af en kunnen bijvoorbeeld in de landbouw en de bouw bepaalde werkzaamheden niet of in mindere mate plaatsvinden.

Een persoon kan recht hebben op meer dan één WW-uitkering tegelijk. Eind januari 2020 ontvingen 236 duizend personen ten minste één WW-uitkering. Hiervan heeft 21,2 procent langer dan een jaar WW.

De werkloosheid onder 45-plussers daalde in januari naar 2,1 procent. Het aandeel werkloze 45-plussers in de beroepsbevolking nam in de afgelopen drie maanden verder af. De werkloosheid onder jongeren en 25- tot 45-jarigen nam gedurende 2019 iets toe, maar daalde voor beide groepen recent weer. De percentages kwamen in januari uit op respectievelijk 6,4 en 2,7. Dat is vrijwel gelijk aan de stand van begin 2019.

Het CBS publiceert maandelijks over de omvang van de werkzame beroepsbevolking en de niet-werkzame bevolking, waarbij de laatste groep wordt uitgesplitst naar de werkloze beroepsbevolking en de niet-beroepsbevolking (allemaal volgens ILO-definitie).

Met de werkloze beroepsbevolking wordt echter niet het totale onbenut arbeidspotentieel beschreven. Behalve werklozen behoren hiertoe nog andere groepen. Het gaat ook om mensen die óf recent gezocht hebben naar werk óf direct beschikbaar zijn voor werk. Deze mensen worden gerekend tot het onbenut arbeidspotentieel, maar vallen buiten de werkloosheidsdefinitie. Ook deeltijders die meer uren willen werken en hiervoor direct beschikbaar zijn, behoren tot het onbenut arbeidspotentieel.

De grootte en samenstelling van deze groepen worden alleen per kwartaal gepubliceerd. Het totaalbeeld is gebaseerd op de meest recente kwartaalcijfers (vierde kwartaal 2019). Het totale onbenut arbeidspotentieel bestond in het vierde kwartaal van 2019 uit 982 duizend mensen, 57 duizend minder dan een jaar eerder. De ontwikkeling van het totale onbenut arbeidspotentieel hangt sterk samen met de ontwikkeling van de werkloosheid.