Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) berekent de spanning op de arbeidsmarkt door het aantal openstaande vacatures te delen door het aantal werklozen. In het 4e kwartaal van 2021 kwam het resultaat voor Nederland net boven de 1 uit. Dat betekent dat er vorig jaar meer openstaande vacatures waren dan werklozen. Een ongekende situatie, die wijst op grote krapte. Voor werkzoekenden betekent dit dat zij gemakkelijker werk kunnen vinden. Voor werkgevers is de krapte minder goed nieuws. Zij hebben juist moeite om personeel te vinden.
Met cijfers van Europees statistiekbureau Eurostat heeft UWV ook voor 17 andere Europese landen de arbeidsmarktspanning berekend. Van al deze landen blijkt de arbeidsmarkt in Tsjechië het krapst. In dat land waren eind 2021 bijna 2 keer zoveel openstaande vacatures als werklozen. In Duitsland, nummer 2, kwam de verhouding tussen vacatures en werklozen uit op 1,25. Van alle 18 landen waarvan de gegevens bekend waren, stond Nederland op nummer 3 in de lijst van meest krappe arbeidsmarkten.
Opvallend is dat er eind 2021 alleen in Tsjechië, Duitsland en Nederland meer vacatures waren dan werklozen. In de overige 15 landen waren er meer werklozen dan vacatures. In sommige landen was het aantal openstaande vacatures, in vergelijking met het aantal werklozen, zelfs zo laag dat er eerder sprake was van een zeer ruime arbeidsmarkt. In een ruime arbeidsmarkt zijn er relatief veel werklozen en weinig vacatures.
Er zijn verschillende manieren om het aanbod van werkzoekenden in beeld te brengen. Omdat er nog maar weinig werklozen zijn, gebruiken Eurostat en het CBS vaak het ruimere begrip ‘onbenut arbeidspotentieel’. Dit onbenut arbeidspotentieel bestaat uit 3 groepen:
- Personen zonder betaald werk die recent naar werk hebben gezocht én daarvoor direct beschikbaar zijn (werklozen).
- Personen zonder betaald werk die recent naar werk hebben gezocht, maar niet direct beschikbaar zijn. Of andersom: personen zonder betaald werk die niet recent hebben gezocht, maar wel direct beschikbaar zijn (semi-werklozen).
- Personen met betaald werk in deeltijd, die meer uren willen werken en daarvoor direct beschikbaar zijn (onderbenutte deeltijdwerkers).
Met behulp van Eurostatgegevens kan voor 31 Europese landen het onbenut arbeidspotentieel worden vergeleken. Daarvoor wordt het onbenut arbeidspotentieel gedeeld door het totaal van alle werkenden, werklozen en semi-werklozen. Dit noemt Eurostat de uitgebreide beroepsbevolking. De ‘gewone’ beroepsbevolking omvat alleen werkenden en werklozen. Semi-werklozen worden hierin niet meegenomen.
In een internationale vergelijking, van het aandeel onbenut arbeidspotentieel, in de uitgebreide beroepsbevolking, stond Nederland in het 4e kwartaal van 2021 op een 19e plaats. Het Nederlandse aandeel, blijft met 11,9%, net onder het EU-gemiddelde van 12,7%. Opvallend, want volgens de gebruikte definitie staat Nederland er met 3,6% gunstig voor qua werkloosheid. Van de 31 Europese landen zijn er slechts 5 waar de werkloosheid nog lager is, namelijk Tsjechië, Polen, Duitsland, Malta en Noorwegen.
Toch ligt het aandeel onbenut arbeidspotentieel in Nederland verrassend dicht bij het EU-gemiddelde. Dat komt deels door het relatief grote percentage semi-werklozen van 3,2%, maar vooral door het grote aantal onderbenutte deeltijdwerkers. Op Zwitserland na, heeft Nederland met 5% het hoogste percentage onderbenutte deeltijdwerkers. 42% van het onbenut arbeidspotentieel in Nederland bestaat uit onderbenutte deeltijdwerkers. Het hoogste aandeel van Europa.
Internationaal gezien is de Nederlandse arbeidsmarkt erg krap. Tegelijkertijd is er een relatief groot onbenut arbeidspotentieel. Daarom is het belangrijk om het onbenut arbeidspotentieel beter te benutten. Dat kan bijvoorbeeld door werklozen, met of zonder uitkering, naar een baan te begeleiden. Ook semi-werklozen kunnen met de juiste begeleiding vaak aan werk worden geholpen.
Maar de grootste winst lijkt te behalen bij onderbenutte deeltijdwerkers. Nederland heeft relatief veel meer onderbenutte deeltijdwerkers dan bijvoorbeeld Tsjechië en Duitsland, waar de arbeidsmarkt ook erg krap is. Werkgevers dienen zich creatief en flexibel op te stellen om dit deel van het onbenut arbeidspotentieel in te kunnen zetten. Een voorbeeld is het aanpassen van werkroosters. Medewerkers die meer willen werken, kunnen dan ook meer werken.