Volgens het CBS beschikt 41% van de Nederlandse beroepsbevolking over een afgeronde hbo- of wo-opleiding. Ten opzichte van de hele beroepsbevolking werden iets meer aanvragen voor STAP-budget toegekend aan mensen met een hbo- of wo-diploma. Iets minder dan de helft van het aantal toegekende aanvragen (48%) ging naar deze groep. 52% van het aantal toegekende aanvragen werd verleend aan mensen met een mbo-diploma, of aan mensen die ten hoogste basis- of voortgezet onderwijs hebben afgerond.
Naast opleidingsniveau is ook de huidige situatie van de aanvragers op de arbeidsmarkt bekeken. Bij de mensen die met gebruik van STAP-budget zijn gaan leren is de verdeling als volgt:
- vast contract 44%
- tijdelijk contract 21%
- zzp’er 15%
- werkzoekend of werkloos 11%
- student of ‘anders’ 9%
Als iemand kennis en vaardigheden wil opdoen voor een ander beroep, dan is dat omscholing. Gaat het om het opdoen van kennis en vaardigheden die van pas komen bij het huidige beroep, of een functie in het verlengde van dit beroep, dan is dit bijscholing. Om inzicht te krijgen in hoe het STAP-budget gebruikt wordt, werd bij de aanvraag geïnformeerd of de opleiding gericht is op omscholing of bijscholing. Gemiddeld wil 42% van de aanvragers het STAP-budget inzetten voor omscholing en 58% voor bijscholing.
Uit de bijna 120.000 geanalyseerde aanvragen blijkt dat opleidingsniveau en arbeidsmarktpositie een rol spelen bij de inzet van het STAP-budget. Zo geven mensen met een hbo- of wo-opleiding vaker aan dat ze het budget willen gebruiken voor bijscholing. Mensen zonder afgeronde opleiding of met uitsluitend afgerond basis- of voortgezet onderwijs gebruiken het STAP-budget vaker voor omscholing.
Opvallend is het percentage werkzoekenden en werklozen dat het STAP-budget gebruik voor omscholing. Namelijk 73%. Werknemers met een vast of een tijdelijk contract gebruiken het budget vaker voor bijscholing. Dit geldt ook voor zzp’ers.
De verhouding om- en bijscholen is tussen de sectoren ongeveer gelijk. Het gaat om door aanvragers zelf aangegeven sectoren. Hierdoor zijn uitspraken op sectorniveau een indicatie. Wanneer iemand aangeeft zich te willen omscholen, betekent dit niet automatisch dat hij of zij zich naar een beroep buiten de sector wil omscholen. Zo zijn er binnen de zorg veel beroepen met specifieke diplomaeisen waar mensen zich naar kunnen omscholen, juist wanneer zij al in de zorg werken.
Er zijn meerdere verklaringen mogelijk voor de verschillen in de inzet van het STAP-budget. Voor beroepen met minder opleidingseisen is het vaak gemakkelijker om je te laten omscholen. Een cursus asbest verwijderen duurt bijvoorbeeld relatief kort. Na succesvolle afronding kan iemand meteen aan het werk. Bij beroepen waarvoor een afgeronde mbo-, hbo- of wo-opleiding gevraagd wordt, worden al snel meer eisen gesteld. Een omscholingstraject is dan duurder en kost meer tijd. De maximale hoogte van het STAP-budget (1.000 euro) zou een verklaring voor deze verschillen kunnen zijn.
De mensen die op het moment van de aanvraag werkzoekend of werkloos waren, willen zich in de meeste gevallen laten omscholen. Dit kan duiden op de wens om ander soort werk te gaan doen. Bijvoorbeeld na het verliezen van de vorige baan, of omdat iemand op zoek is naar stabieler of beter betaald werk. Het kan ook dat men geen werk meer kan vinden in het eerder uitgeoefende beroep. Deze groep kan dankzij scholing aantrekkelijker worden voor een volgende werkgever.