Het onbenut arbeidspotentieel bestaat volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) uit de volgende 3 groepen:

  • Personen die geen betaald werk hebben, maar daar wel recent naar hebben gezocht en ook direct beschikbaar zijn (werklozen).
  • Personen die geen betaald werk hebben en daar niet recent naar hebben gezocht, maar wel direct beschikbaar zijn. Of andersom: wel recent hebben gezocht, maar niet direct beschikbaar zijn (semi-werklozen).
  • Deeltijdwerkers die meer uren willen werken en daar ook direct beschikbaar voor zijn (onderbenutte deeltijdwerkers).

Volgens het CBS behoorden in 2020 1.114.000 personen tot het onbenut arbeidspotentieel. Van al deze onderbenutte deeltijdwerkers, werklozen en semi-werklozen, stond 29% (322.000 personen) bij UWV geregistreerd als werkzoekende. Maar dit percentage verschilt sterk per leeftijdscategorie. Slechts 5% van de jongeren tot en met 22 jaar uit het onbenut arbeidspotentieel was bijvoorbeeld bij UWV geregistreerd als werkzoekende. Terwijl van alle personen vanaf 55 jaar t/m de AOW-leeftijd 46% stond geregistreerd. Een groot deel van het onbenut arbeidspotentieel betreft dus jongeren die niet in beeld zijn bij UWV.

Om werkzoekenden in beeld te brengen gebruikt UWV het begrip ‘Geregistreerde Werkzoekenden bij UWV’, ook wel GWU genoemd. In GWU zijn werkzoekenden ingedeeld op basis van de uitkering die iemand ontvangt. GWU bestaat uit een aantal groepen:

  • Personen met een WW- of bijstandsuitkering.
  • Personen met een WIA-, WAO-, WAZ- of Wajong-uitkering die kunnen werken en daarom zijn aangemeld bij UWV WERKbedrijf.
  • Personen zonder uitkering, maar met een actief cv op werk.nl.

In 2020 stonden 1.152.000 personen als geregistreerde werkzoekende ingeschreven bij UWV. Een vergelijking met de bestanden van CBS laat zien dat 28% van hen tot het onbenut arbeidspotentieel behoort. Er kunnen goede redenen zijn waarom iemand die bij UWV staat ingeschreven, toch niet tot het onbenut arbeidspotentieel behoort en niet direct beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Voor 340.000 personen (30% van GWU) gold bijvoorbeeld dat zij naast hun uitkering al werkten en niet meer uren wilden werken of daar niet direct beschikbaar voor waren. Deze personen waren ‘werkend en niet onderbenut’. Daarnaast behoorden 292.000 personen (25% van GWU) niet tot het onbenut arbeidspotentieel wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid. Ook telde GWU in 2020 199.000 personen (17% van GWU) die om overige redenen niet tot het onbenut arbeidspotentieel behoorden. Zij zorgden bijvoorbeeld voor een ziek gezinslid of volgden een opleiding.

Na aftrek van niet-onderbenutte werkenden, zieken of arbeidsongeschikten en de categorie ‘overig’, bleven er in 2020 322.000 mensen over die bij UWV staan ingeschreven en die tot het onbenut arbeidspotentieel behoorden. Onder hen bevonden zich 51.000 onderbenutte deeltijdwerkers, 149.000 werklozen en 122.000 semi-werklozen.

Om werkzoekenden te informeren over kansen op de arbeidsmarkt, publiceert UWV regelmatig overzichten met kansrijke beroepen. Van het onbenut arbeidspotentieel in GWU stond in 2020 zo’n 40% ingeschreven met een kansrijk beroep. Het ging om 18.000 onderbenutte deeltijdwerkers, 62.000 werklozen en 47.000 semi-werklozen.

Van deze in totaal 127.000 personen lijken vooral de 62.000 werklozen een interessante groep voor werkgevers en de krapte op de arbeidsmarkt. Deze mensen hadden immers geen betaald werk, maar zochten daar wel recent naar. Daarnaast waren zij direct beschikbaar én stonden zij ingeschreven met een kansrijk beroep. Toch blijken er ook voor deze groep belemmeringen te bestaan om aan het werk te komen. Zo kan het zijn dat zij niet (meer) over de juiste diploma’s beschikten om het kansrijke beroep uit te oefenen. Of dat zij moeite hadden met de Nederlandse taal. Ook is het mogelijk dat deze personen niet fulltime beschikbaar waren en bijvoorbeeld alleen op bepaalde dagdelen konden werken.

Werkgevers moeten creatief en flexibel zijn om dit deel van het onbenut arbeidspotentieel in te zetten. Bijvoorbeeld door het aanpassen van werkroosters, waardoor medewerkers die meer willen werken ook meer kunnen werken. Of door het aanpassen van functie-eisen. Werkgeversonderzoek van UWV laat zien dat 7 op de 10 werkgevers dit laatste al doen. Zij lieten een kandidaat bijvoorbeeld leren op de werkvloer, of boden een opleiding, cursus of training aan om iemand geschikt te maken voor de functie.

Voor het onbenut arbeidspotentieel zonder kansrijk beroep (60% van het totale onbenutte arbeidspotentieel van het GWU) is het van belang dat UWV en gemeenten steeds meer mogelijkheden bieden voor om- en bijscholing naar een kansrijk beroep. Bij voorkeur in samenspraak met werkgevers, om op die manier scholing en inkomen te garanderen.

Het onbenut arbeidspotentieel dat niet bij UWV is geregistreerd, grotendeels bestaand uit jongeren, vraagt om een nog betere samenwerking van alle arbeidsmarktpartijen om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter bij elkaar te brengen. De huidige (tijdelijke) Regionale Mobiliteitsteams kunnen bijvoorbeeld een start zijn voor een structureel, breed georganiseerde arbeidsmarktdienstverlening. Bij Regionale Werkcentra zou bijvoorbeeld iedereen die werk zoekt, of zich wil laten omscholen, direct de juiste dienstverlening kunnen krijgen.

Het rapport ‘Samenstelling onbenut arbeidsmarktpotentieel’ biedt nieuw inzicht in de overeenkomsten en verschillen tussen onbenut arbeidspotentieel en GWU. Door een koppeling met de Enquête Beroepsbevolking van CBS ontstaat inzicht in de redenen waarom bepaalde werkzoekenden niet tot het onbenut arbeidspotentieel behoren. Ook geeft het rapport antwoord op de vraag welke werkzoekenden mogelijk in te zetten zijn op moeilijk vervulbare vacatures.

Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)