‘Er gaat heel erg veel goed in Nederland. Alles is hier in het algemeen netjes geregeld’, zegt Van Thiel. ‘Maar uitvoeringsorganisaties krijgen alleen media-aandacht als het misgaat. Het is geen nieuws als het goed gaat. Vooral de grote organisaties hebben daar last van. Heb je ooit gelezen dat iemand een compliment uitdeelde voor de manier waarop UWV en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de NOW-regeling hebben opgetuigd? Dat ging heel goed en dat was dus geen nieuws.’

Bovendien vindt Van Thiel dat bij politici en op ministeries soms verbijsterend weinig kennis aanwezig is over de uitvoering. ‘Ik hoor vaak debatten waarin pertinente onzin wordt beweerd. Politici zijn vaak ook afwezig bij technische briefings door uitvoeringsorganisaties. En je kunt het ze niet eens kwalijk nemen, want de ondersteuning van Kamerleden is minimaal en ze kunnen hun aandacht nu eenmaal niet overal aan geven. De versplintering in de Kamer, waardoor veel kleine fracties zijn ontstaan, helpt daar niet bij. Maar ondertussen ligt die onzin wel op straat.’ 

Meer contact tussen beleidsmakers en uitvoerders kan helpen om de informatiestroom tussen beide groepen te verbeteren. ‘Volgens de oekaze van premier Kok uit 1998 is het ambtenaren alleen toegestaan om feitelijke informatie te geven aan bijvoorbeeld Kamerleden en journalisten. Daarbij is instemming van de betrokken minister noodzakelijk’, vertelt Van Thiel. ‘De laatste jaren zie je wel een verruiming van de contacten, maar contact tussen politici en ambtenaren is nog steeds een heikele kwestie.’

Dat UWV in de afgelopen jaren steeds meer aandacht heeft besteed aan haar eigen profilering, vindt Van Thiel een goede ontwikkeling. ‘Logisch dat uitvoerders aan de samenleving willen laten weten wie ze zijn en wat ze doen. Dat kan helpen bij een positievere beeldvorming. Maar ze moeten daarbij wel wegblijven van politieke verantwoordelijkheid. Die ligt – het woord zegt het al – bij de politiek. Uitvoerders als het Centraal Justitieel Incassobureau, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en Rijkswaterstaat mogen formeel niet eens een jaarverslag opleveren. Die verantwoordelijkheid ligt bij de betrokken ministeries. En daar weten ze nu eenmaal minder van de materie dan bij de uitvoeringsorganisaties. Je kunt je afvragen waarom dit zo geregeld is, maar dat is een andere kwestie.’

Die ‘kwestie’ is het model waarin beleid en uitvoering samenwerken, legt Van Thiel uit. ‘Nederland heeft lang gewerkt in een principaal-agentmodel. De principaal – de overheid – huurt een agent in om het werk uit te voeren. Het probleem daarin is dat het niet altijd in het belang van de agent is om die taak uit te voeren zoals bedoeld door de principaal. Als je een aannemer inhuurt om een verbouwing te doen, zal hij met zo goedkoop mogelijke materialen willen werken. En hij zal niet een zo laag mogelijke prijs vragen voor het werk, want hij wil er wel iets aan verdienen.’

‘Beter kun je samenwerken in een stewardship-model, waarbij de uitvoerder als een zelfstandige rentmeester aan het werk gaat, in het belang van de principaal. Dat is een vertrouwensmodel, waarbij beide partijen dezelfde belangen hebben. Maar dat kan alleen als beide partijen voor dat model kiezen en de beleidsmaker bereid is om de uitvoering los te laten en niet eindeloos te controleren.’ Van Thiel vergelijkt dat met het legenestsyndroom: ‘Als je kinderen het huis verlaten, moet je ze ook niet elke avond bellen om te vragen of ze wel schone sokken hebben aangedaan. Je moet het vertrouwen hebben dat ze zoveel bagage hebben meegekregen dat ze zich wel kunnen redden.’

De tijden veranderen gelukkig wel, ziet Van Thiel. ‘De relatie tussen SZW en UWV was aan het begin van dit millennium niet goed. Op SZW wilden ze zelfs de notulen lezen van de RvB-vergaderingen. Ik zie nu meer vertrouwen en meer samenwerking. De NOW is daar wel het mooiste voorbeeld van.’ Maar er zijn meer goede voorbeelden. ‘Ik houd regelmatig sessies met beide partijen om te praten over de relatie tussen politiek en uitvoering. Een soort relatietherapie, zeg ik wel eens. Ooit kwam bij zo’n sessie iemand van UWV wat later binnen – er was een acuut probleem: zeshonderd gedetineerden hadden per ongeluk een uitkering gekregen. Dat brandje was in gezamenlijkheid en nog diezelfde ochtend geblust. Voor mij een teken dat de partijen goed bezig zijn in die relatie. Het foutje heeft ook maar één dag in de krant gestaan.’ 

Er is ruimte voor verbetering. Nieuw-Zeeland doet dat goed, vertelt ze. ‘Daar waren, net als overal elders, ook problemen tussen politiek en uitvoerders. Ze hebben zich daar gecommitteerd aan het ‘no surprises’-model: geen verrassingen. De uitvoerder brengt het ministerie tijdig op de hoogte van problemen, het ministerie doet hetzelfde. Dus komen er bezuinigingen aan, dan weet de uitvoerder dat op tijd. Zo gaan ze op een gelijkwaardige en zakelijke manier met elkaar om. Dat zou ook hier prima werken.’

Verder zou het helpen als UWV en andere uitvoerders vaker en duidelijker ‘nee’ zouden zeggen tegen de politiek. ‘Uitvoeringsorganisaties worden te vaak opgescheept met onuitvoerbare wet- en regelgeving. Soms zéggen ze trouwens ‘nee’, maar dan verandert dat gaandeweg toch in een ‘ja’. Jan Hendrik Dronkers, secretaris-generaal van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, noemt dat de ‘vergroening van de uitvoeringstoets’. Uit de toets blijkt dat iets niet kan. Dan wordt er over gedebatteerd en blijken bepaalde zaken onder bepaalde omstandigheden eventueel wel te kunnen, en dan verandert rood in oranje en dan verder naar groen. Bijkomend probleem is dat wetsvoorstellen wél een uitvoeringstoets ondergaan, maar moties en amendementen op die voorstellen niet. In die amendementen zitten dan vaak uitzonderingen opgesloten, die de wet- en regelgeving complexer en moeilijker uitvoerbaar maken, waardoor de kans op fouten verder toeneemt.’

Klachten over die fouten komen niet op het bordje van de wetgever, maar op het conto van de uitvoerder, ziet Van Thiel. ‘Overigens blijkt uit onderzoek dat burgers vaak tevreden zijn over hun persoonlijke contact met uitvoeringsorganisaties, maar dat de organisatie als geheel een laag cijfer krijgt op vertrouwen. Burgers zijn bovendien altijd negatiever over publieke organisaties dan over bedrijven. Publieke organisaties krijgen, zelfs als ze het heel goed doen, nooit hoge cijfers. Een 7,5 is gewoon al heel goed. Hoe dat precies komt, weten we nog niet. Maar het heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat je als burger afhankelijk bent van een uitvoerder en niet je eigen uitvoeringsorganisatie kunt kiezen.’

Of de komende jaren verandering zullen brengen in de verhouding tussen beleid en uitvoering, is wat Van Thiel betreft koffiedik kijken. ‘Ik weet niet wie de nieuwe beleidsmakers worden. Ik maak me ernstige zorgen over de aangekondigde bezuinigingen. Die zouden vooral de ministeries treffen, maar daar werkt UWV natuurlijk nauw mee samen. Reden te meer om vaker ‘nee’ te zeggen.’ 

Nog een uitdaging ligt volgens Van Thiel in de manier waarop UWV haar cliënten benadert. ‘Jarenlang moest het allemaal efficiënter en werden bepaalde processen helemaal digitaal ingericht. Nu zijn we erachter gekomen dat de menselijke maat veel beter werkt, maar daarvoor heb je meer handjes nodig. En dat staat lijnrecht tegenover de plannen van het nieuwe kabinet.’ Maar Van Thiel blijft positief. ‘In weinig andere landen is het zo goed geregeld als in Nederland. Ja, soms modderen we door. Maar Nederland is nog steeds niet ontploft.’

‘Uit onderzoek blijkt dat burgers vaak tevreden zijn over hun persoonlijke contact met uitvoerings­organisaties, maar dat de organisatie als geheel een laag cijfer krijgt op vertrouwen’

Dit verhaal is ook verschenen in de printuitgave van UWV Magazine. Wilt u UWV Magazine ontvangen? Meld u aan via UWV Magazine | UWV