Dit artikel is onderdeel van een tweeluik. Dit is deel 2.

In 1852 besloot de Tweede Kamer een enquête in te stellen naar de doelmatigheid van de belasting op zoutwinning. Uiteindelijk ging deze eerste parlementaire enquête niet door omdat de regering een jaar later besloot de kamer te ontbinden.

Tot de Tweede Wereldoorlog zouden er in totaal acht enquêtes worden gehouden, waaronder een geruchtmakende naar de arbeidsomstandigheden in fabrieken die uiteindelijk de aanzet gaf tot de Arbeidswet van 1890. Alleen al afgelopen twintig jaar zijn dat er al elf. Goossens: ‘In de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw nam het aantal enquêtes toe om in 21ste eeuw te exploderen met momenteel drie enquêtes die tegelijk lopen, een unicum in Nederland. Deze evolutie moet worden gezien in de context van de verdere uitbouw van de sociale welvaartsstaat en de toenemende complexiteit van de samenleving. Deze context heeft geleid tot een sterke toename van wet- en regelgeving en beleid en tot de uitbouw van een bureaucratisch overheids­apparaat met een wirwar van actoren die vaak een specifieke expertise hebben. De opkomst van deze ‘administrative state’ heeft geleid tot een fragmentatie van bevoegdheden en verantwoordelijkheden, wat kan leiden tot problemen met transparantie en accountability.’

Een belangrijke rol speelt ook de almaar verdergaande digitalisering, waarop de Tweede Kamer onvoldoende grip heeft. De Nederlandse overheid heeft ook haar informatiehuishouding slecht op orde, vervolgt Goossens. Hierdoor kunnen burgers lelijk in de knel geraken, zie ook de kinderopvangtoeslagaffaire.’ Het vinden van de balans tussen verdergaande digitalisering, rechtstatelijke waarborgen en de menselijke maat is wat Goossens betreft een van de grootste opgaven voor de komende decennia. Hij zou het een goed idee vinden om een staatscommissie in te stellen met de opdracht hoe om te gaan met dit spanningsveld.

Een parlementaire enquête draait meestal om twee zaken, waarheidsvinding en publieke verantwoording, ofwel wie is waarvoor politiek verantwoordelijk. ‘Wat je ziet is dat het zwaartepunt van aandacht vaak ligt bij de publieke verantwoording over het verleden, inclusief politieke afrekeningen,’ zegt Goossens. ‘Ik hoop dat we bij de enquête Fraudebeleid en Dienstverlening wegblijven van die afreken­cultuur. Dat zal immers niet ten goede komen aan het toch al snel slinkende vertrouwen in de politiek en het leidt af van de concrete oplossingen voor huidige en toekomstige problemen in de werking van overheid en haar relatie met de burger.’

De enquête naar dienstverlening, handhaving, informatie-uitwisseling en fraude­bestrijding bij overheidsdiensten is zeer breed van opzet, constateert Goossens. ‘Het is niet minder dan een onderzoek naar de werking van rechtsstaat, waarbij de commissie als doel heeft een bijdrage te leveren aan het herstel van vertrouwen in de overheid. Wat ging er mis, waarom en hoe kan dat in de toekomst worden voor­komen? Bijzonder is dat de enquêtecommissie ook de eigen rol van de Tweede Kamer zal onderzoeken.’

Natuurlijk moet er goed onderzoek worden gegaan, zegt Goossens, maar maak vooral ook gebruik van bestaand wetenschappelijk onderzoek en eerdere onderzoeken en rapporten, zoals onder meer die van de Autoriteit Persoons­gegevens, de Commissie van Venetië en het rapport Ongekend Onrecht van de Parlementaire Ondervragingscommissie. Goossens: ‘Dat komt de snelheid en de effectiviteit ten goede. Ze staan vol met nuttige aanbevelingen. Denk daarbij aan nieuwe instrumenten voor betere rechts­bescherming van de burgers en de noodzaak van maatwerk, algemene regels voor bestuurswetgeving en het overwegenvan de opname van een zogenaamde hardheidsclausule, waarbij de wet zelf de mogelijkheid biedt om wettelijke bepalingen niet toe te passen als deze onbillijke of onredelijke gevolgen hebben.’

Goossens zou graag zien dat de nadruk in deze enquête ook komt te liggen op, zoals hij zegt ‘de opvolging van de aanbevelingen.’ ‘In mijn geboorteland België leidde een parlementair onderzoek naar de Dutroux-affaire bijvoorbeeld tot een ingrijpende hervorming van de politiediensten. De opzet van de enquête Fraudebeleid en Dienstverlening is daar natuurlijk niet mee te vergelijken, maar ik hoop dat dit onderzoek leidt tot even concrete en wezenlijke veranderingen. Dat daadwerkelijk invulling wordt gegeven aan hoe in de toekomst misstanden in de rechtsstaat kunnen worden voorkomen op het vlak van dienstverlening, handhaving, informatie-uitwisseling en fraudebestrijding. Ten slotte is het ook belangrijk verder te onderzoeken hoe de Tweede Kamer weer voldoende grip kan krijgen op de digitalisering van bestuur. Ik zou de Tweede Kamer, de uitvoeringsorganisaties en andere betrokken actoren aanraden om na één jaar te kijken hoe ver het staat met de opvolging van de aanbevelingen. Na vijf jaar zou deze exercitie herhaald moeten worden. Want hoe zinvol en nuttig het ook is om met aanbevelingen over dienstverlening, menselijke maat en rechtsbescherming te komen, het gaat uiteindelijk om wat er concreet wordt gedaan om te voorkomen dat burgers worden vermalen in een slecht functionerend overheidsapparaat.’