Boven de arbeidsmarkt hangt een inktzwarte wolk, genaamd AI. Eenmaal losgebarsten zal die de ene baan na de andere baan wegspoelen. Scriptschrijvers worden verdrongen door ChatGTP. Radiologen kunnen hun witte jas aan de kapstok hangen nu beeldherkenningssoftware beter is in het voorspellen van kanker dan zij. En vertalers doen er goed aan zich tijdig om te scholen. Het is een greep uit de alarmerende berichten over de gevolgen van kunstmatige intelligentie voor de arbeidsmarkt, die volgens het Internationaal Monetair Fonds een kleine 50% van de banen zal raken.
Aan Anna Salomons, hoogleraar werk en ongelijkheid aan de Utrecht School of Economics, zijn deze onheilsberichten niet besteed. ‘Ik ben niet zo bang dat technologie leidt tot massawerkloosheid. De geschiedenis leert dat deze angst onterecht is. Technologie automatiseert meestal geen volledige banen, maar taken.’ Ze verwijst naar eerdere technologische revoluties die in het begin vergelijkbare spookbeelden opriepen. ‘Natuurlijk brengen nieuwe technologieën onrust en onzekerheid. Door AI zullen zeker ook mensen hun baan verliezen, zoals eerder automatisering en digitalisering veel administratieve functies overbodig maakten. Maar op macroniveau zie je dat nieuwe technologie leidt tot hogere productiviteit. De welvaart neemt toe. Mensen – onverzadigbaar als ze zijn – kopen meer spullen, gaan vaker op vakantie, willen beter onderwijs en betere zorg. In bepaalde sectoren neemt het aantal banen toe en er komen nieuwe soorten werk bij. 60 procent van de huidige banen bestond 80 jaar geleden nog niet. Ook AI zal nieuwe banen scheppen waarvan we het bestaan nu nog niet kunnen bevroeden.’
Een tweede misvatting van de doemdenkers is dat bij technologie alleen wordt gedacht aan automatisering, vervolgt Salomons. Maar technologie is ook een hulpmiddel dat de productie van werknemers kan verhogen in plaats van vervangen. Denk aan een arts die dankzij technologie beter en sneller een diagnose kan stellen. ‘Al die fatalistische berekeningen gaan uit van de gedachte: als van de 10 banen er 4 worden overgenomen door AI, zullen er 6 verdwijnen. Dat is dus niet hoe het werkt.’
Een les uit het verleden die haar meer zorgen baart, is dat technologie de ongelijkheid op de arbeidsmarkt vergroot. De digitale revolutie raakte vooral de middengroepen, zegt Salomons. ‘Vanaf de jaren 80 zie je dat het werk van gemiddeld betaalde mensen wordt geautomatiseerd. Vooral mensen in de productie en administratie raakten overbodig. Dat werk was tamelijk voorspelbaar en routinematig en daarom eenvoudig te automatiseren. Lager betaald werk bleef relatief buiten schot, zoals bijvoorbeeld dat van een kapper, babysitter of schoonmaker.’
De bovenkant van de arbeidsmarkt trok het meeste profijt van de digitaliseringsgolf. Salomons: ‘Vanaf de jaren 80 heeft de kloof op de arbeidsmarkt tussen hogere en langere inkomens zich verdiept. De hogere inkomens gingen er het meest op vooruit – er kwamen meer banen en omdat hun productiviteit toenam, steeg ook hun inkomen. De lagere inkomens bleven dus relatief achter, waardoor de ongelijkheid groeide.’
Maar AI kan in dit opzicht een gamechanger zijn, denkt Salomons. ‘Anders dan bij voorgaande technologische revoluties zal dit keer waarschijnlijk ook de bovenkant van de arbeidsmarkt worden geraakt door automatisering. AI-tools kunnen taken uitvoeren die tot nu toe voorbehouden waren aan hoger opgeleiden, denk aan het schrijven van een artikel, het opstellen van een marketingstrategie of het stellen van een diagnose.’
Voor de midden- en lagere inkomensgroepen zouden de negatieve gevolgen beperkter kunnen blijven. Sterker nog, Salomons verwacht dat die inkomensgroepen er weleens baat bij zouden kunnen hebben. ‘Een matige marketingspecialist kan zich met AI opwerken. AI kan van een artikel van een minder getalenteerde journalist een aanvaardbaar stuk maken. En iemand zonder programmeerkennis kan door de juiste vraag aan een AI-systeem de code voor een applicatie ontwikkelen. Kortom, wat je gaat zien is het potentieel voor een soort ‘leveling-up-effect’. Dat effect stelt mensen met minder scholing misschien in staat om beter betaalde taken uit te voeren, bijvoorbeeld in de zorg. Salomons: ‘Als we met hulp van Al betere diagnoses kunnen stellen, maakt dat de overbelaste zorg hopelijk goedkoper en productiever. Verpleegkundigen kunnen dan bijvoorbeeld een deel van het werk van specialisten overnemen. En daar zouden ze beter voor betaald kunnen worden. Voor de specialist blijft er dan meer tijd over om zich te concentreren op andere taken.’
‘AI is geen natuurverschijnsel. Op de wijze waarop het wordt ingezet, kunnen we als overheid invloed uitoefenen met wet- en regelgeving en verstandig beleid.’
Ook UWV kan zijn voordeel doen met AI, vervolgt Salomons. Voor mensen met een beperking biedt AI ondersteuning die net dat zetje kan geven richting een volwaardige baan. ‘Ook kan ik me voorstellen dat AI nuttig is bij het zoeken naar een passende baan voor mensen die al langer aan de kant staan en bij het om- en bijscholen van mensen. Dat blijkt nu best vaak lastig, maar met hulp van AI zou scholing persoonlijker en interactiever kunnen worden gemaakt en daarmee aantrekkelijker.’
Technologische ontwikkeling is niet goed en niet slecht. Het gaat om de manier waarop die wordt gebruikt. AI kan worden ingezet voor de ontwikkeling van nog dodelijker wapens óf juist om de zorg te ontlasten. De technologie kan worden gebruikt om mensen te monitoren op de werkvloer en – zoals in China – burgers 24 uur per dag in de gaten te houden óf juist voor wetenschappelijke innovaties. Salomons geeft het voorbeeld van AlphaFold, een tool van Google. ‘Kostte het een promovendus eerder 3 jaar om de vorm van 1 eiwit te achterhalen, dankzij AI kon in 2 jaar tijd de vorm worden voorspeld van meer dan 200 miljoen eiwitten. Voor de toekomstige ontwikkeling van medicijnen is dat een belangrijke stap voorwaarts.’ Ook Salomons zelf is dankzij AI een betere onderzoeker geworden. ‘Zonder AI had ik miljoenen pagina’s aan patiëntengegevens bijvoorbeeld nooit kunnen analyseren.’
Hoe AI wordt ingezet is afhankelijk van maatschappelijke en politieke factoren, benadrukt Salomons. Het stelt haar weinig gerust dat ongeveer 90 procent van de investeringen in AI wordt gedaan door private bedrijven en dus slechts 10 procent door de overheid. Bij eerdere technologische ontwikkelingen was dit andersom. ‘Het is van cruciaal belang dat de overheid een grotere rol gaat spelen. AI is geen natuurverschijnsel. Op de wijze waarop het wordt ingezet, kunnen we als overheid invloed uitoefenen met wet- en regelgeving en verstandig beleid.’ Beleid dat verdere ongelijkheid op de arbeidsmarkt voorkomt, bijvoorbeeld. En dat de privacy van mensen beschermt. Door bijvoorbeeld te verbieden dat mensen in bedrijven constant worden gemonitord. Of dat mensen op basis van algoritmes worden ontslagen, zoals de chauffeurs van Uber overkwam.
Salomons: ‘AI gaat snel, heel snel. Je ziet het aan het aantal patenten, aan de explosief toegenomen rekenkracht die aan AI wordt geweid en aan het snel beter worden van competenties, denk aan ‘machine vision’. Het is aan de politiek en samenleving om te bepalen welke toepassingen we toestaan. In Duitsland beslissen werkgevers en werknemers gezamenlijk over de inzet van nieuwe technologie. Uit onderzoek blijkt dat de inspraak van werknemers leidt tot meer langetermijninvesteringen. Zo’n soort model zou ik Nederland wensen. Verder zou het verstandig zijn om snel standaarden voor AI te ontwikkelen. Zoals de voedsel- en warenautoriteit de kwaliteit van ons voedsel bewaakt, zou een soort technologie-autoriteit toezicht kunnen houden op AI.’
Dit verhaal is ook verschenen in de printuitgave van UWV Magazine. Wilt u UWV Magazine ontvangen? Meld u aan via UWV Magazine | UWV